Feesthoekjes…..

Zo bij tijd en wijle heb ik wel eens dat ik er graag tussen wil springen om actief mee te doen aan feesten. Feesten gehouden in zalen, balzalen, feesten met veel muziek, geroezemoes en speciaal getemperd licht. Feesten waar de dansvloer geheel vol is met voeten. Toch kan ik mij nooit voor de volle honderd procent op zo’n feest concentreren, omdat mijn aandacht op zeker moment uit zal gaan naar de stille plekjes in de hoeken en aan de randen van zo een tumultueuze zaal. De marginale plekjes waar niemand vertoeft en ook door niemand anders dan door mij, zo heb ik het idee, worden opgemerkt. Afgezonderde hoekjes, verstild dromerig, schijnbaar los van het volle feestgedruis, die hun halfdonkere wereldje bestieren met hun eigen sfeer van licht en schaduw…..

Bij het vallen van de duisternis

Je hebt soms van die verstilde nazomeravonden, van schemer naar donker. Kinderen in stad en dorp proberen nog wat tijd te rekken met rondzwerven en spelen, alvorens huiswaarts te keren. De straatlantaarns gaan aan. Ik had dat als jongen ook, nog even genieten van het spannende halfduister, en kijken wanneer je de eerste sterren kon zien schitteren. De Duitse schrijver Friedo Lampe (1899-1945) heeft in zijn roman ‘Bij het vallen van de duisternis‘ een soortgelijke sfeer beschreven. Een stad bij avond. Zo op het eerste gezicht een gezellige sfeer. De schepen in de haven met hun verlichte patrijspoorten. Het openluchttheater neemt aanvang. Elders, voor een open raam, blaast iemand zilveren klanken uit een dwarsfluit over daken en tuinen. Mensen die elkaar bezoeken om buiten in de tuin nog even wat te keuvelen over hun verzaakte dromen. Lampe beschrijft die avondlijke stadse sfeer bijna poëtisch, maar tegelijkertijd confronteert hij de lezer met de harde wereld van menselijk leed. Zo is er de vrouw die verdriet heeft om haar zojuist overleden man. De steward van de boot die door de kapitein wordt vernederd in het bijzijn van anderen. Over de eenzame oude man op het bankje bij de vijver, alwaar de zwanen (naar ikzelf heb gevoeld) voor menigeen troost brengen. De molenaar die z’n dochter het huis heeft uitgestuurd omdat ze in de prostitutie is beland. De bleke minderjarige jongen die door z’n vader wordt gedwongen avond aan avond z’n act te doen in het theater. De worstelaars die het publiek verrassen door elkaar op het toneel nagenoeg af te maken, omdat ze vlak voor de wedstrijd ruzie hadden gekregen. Over dronkenschap en vreemdgaan. Enfin, het menselijk tekort in beeld tegen de achtergrond van een sfeervolle stadscoulisse.
En zo hoort het ook: Een paradijs is kitsch als er geen mesthoop is. Geluk bestaat niet zonder ongeluk…..

(Oorspronkelijke titel: ‘Am Rande der Nacht’ (1934))