Huis voor huis

Ik loop in gedachten nog eens langs de huizen van ’t dorpje waar ik, lang geleden, – de volwassenen van toen zijn nu allemaal dood – mocht wonen. Met gemak te belopen, en al helemaal in gedachten, want zo groot is het dorpje niet; al die tijd is er geen huis bij gekomen.

Welnu:
Ik zie het witte huisje van de jongen die, bij mij achter het huis, vanaf toch wel flinke hoogte met een smak uit de lindeboom was gevallen. Gelukkig had hij er niks aan overgehouden, maar schrikken was het zéker. Die boom, zich natuurlijk van geen kwaad bewust, heeft inmiddels al heel wat blaadjes laten vallen.

Dan het huis van de boze man die terecht boos was omdat we op ouwejaarsavond z’n grote slijpsteen met draaihandel en waterbak over de brugleuning in het Damsterdiep hadden gesodemieterd. Dat gaf een mooie plons – ik hoor hem nòg, die enorme slag in het water. Zover ik weet ligt dat ding nog steeds op de bodem van het diep. Maar ja, met oudjaar werd er traditioneel gesleept – moet je zo’n ding maar binnenzetten!

Pal naast de boze man huisde de kolenboer. Die is, ondanks z’n zware werk, 100 geworden. De brave man, hij stotterde licht, heeft met paard en wagen in de loop der tijd heel wat zakken met kolen weten af te leveren. Hij droeg steevast een zwartleren vest, dat leer tegen slijtage vanwege die zware kolenzakken die hij, naar ik meen, onophoudelijk op z’n schouder torste.

Daarnaast het huis van de oude vrouw wier kleinzoon rechercheur wilde worden, zo vertelde ze vol trots steeds maar weer aan een ieder die langskwam. Toenmalig kindeke klein schijnt het ook werkelijk te zijn geworden.

Vervolgens het huis met de slechtziende vrouw, zeg maar blind, als gevolg van ernstige vorm van suikerziekte. Zij wist onze stemmen zeer goed uit elkaar te houden: ‘Ja, praat maar niet zo raar, ik weet heus wel wie je bent, dré oudman’.

Dan weer een boze man, die je wilde opsluiten in het kippenhok, als-ie je te pakken kreeg. We hadden ontzag voor hem, omdat-ie, zo ging het gerucht, ooit met een zeis iemand had achterna gezeten met de woorden: ‘Ik zal die de kop kleuv’n!’ We noemden hem dan ook steevast ‘Kopkleuver’, een Gronings woord voor ‘iemand het hoofd doormidden klieven’.

Voorbij Kopkleuver het huis van het meisje met de twee gebroken benen. Die geknakte ledematen mocht ik op m’n misdadige conto schrijven. Het ergste was wel dat wij jongetjes op de gracht tegenover haar huis al zwaaiend vrolijk aan het schaatsen waren, terwijl zij, het meisje met haar geknaktheden, uitgeschakeld op een ziekbed voor het raam lag. Ik heb daar nog immer schuldgevoelens over, hoewel ze me in latere tijden wel weer vriendelijk placht te groeten, waarop ik niks anders kon dan besmuikt teruggroeten.

Dan de slager, die nog eigenhandig de koeien slachtte. Ambachtelijkheid ten top! Als ik voor een boodschap voor moeder in de winkel van de slagerij moest zijn hield ik er altijd, om indruk te vestigen, een geleerd betoginkje, zoiets als ‘vlees is spieren’, waarop ik, waarschijnlijk uit pure bewondering van de kant van de slagersvrouw (zij deed de winkel), steevast met een stukje kookworst werd beloond.

Wordt vervolgd.

Een gedachte over “Huis voor huis

  1. Pingback: Huis voor huis II | Weblog Dré Oudman Appingedam

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.